3 maart 2017 Fiets Weetjes 0

Etymologie van het woord fiets na 140 jaar achterhaald

(21-02-2012) De discussie over de oorsprong van het woord ‘fiets’ woedt al sinds 1886. Professor Gunnar de Boel van de vakgroep Letterkunde van de UGent, ontdekte recent eerder toevallig dat het woord in het Duits naar een ersatzpaard verwijst; naar analogie met de term ‘stalen ros’.

Van cider tot fiets
De fiets is niet enkel het symbool van Nederland; ook binnen de etymologie vormt zijn naam een symbool. Het is een steeds weer geciteerd voorbeeld van een vrij recent ontstaan woord waarvan de herkomst toch niet kan achterhaald worden. De discussie daarover duurt al sinds 1886. Het woord zelf bestaat al sinds 1870.

De doorbraak in de zoektocht naar de etymologie van ‘fiets’ kwam er toevallig, toen de Gentse hoogleraar vergelijkende taalkunde Gunnar de Boel cider schonk aan Duitse vrienden en daarbij vernam dat appelwijn in het zuidelijke Rijnland Viez (uitgesproken als fiets) heet. Viez is een verkorte ‘kopvorm’ (zoals auto van automobiel) van vice-vinum: cider wordt daar dus beschouwd als ‘vice-wijn’, ‘ersatz-wijn’. Professor Gunnar de Boel legde het verband met de fiets, die ook stalen ros genoemd wordt, en met andere woorden een ersatzpaard is. Deze verklaring impliceerde dat het woord uit Duitsland moest ingevoerd zijn, omdat vice in het Nederlands anders uitgesproken wordt dan fiets. Uit verder onderzoek in nauwe samenwerking met zijn Gentse collega Luc de Grauwe (hoogleraar Duitse taalkunde) bleek dat, volgens oudere Duitse dialectwoordenboeken, het woord fiets, in de vorm Fitz (in het Rijnland), of Fietse (in Westfalen), ook in Duitsland was voorgekomen, en er trouwens ten dele nog voorkomt.

Beknopte historiek van de fiets en zijn naam
De moderne fiets met pedalen, een uitvinding van de Fransman Michaux, werd voor het eerst voorgesteld op de Wereldtentoonstelling van 1867 in Parijs, onder de naam vélocipède (letterlijk ‘snelle voet’), wat in het Frans aanleiding gaf tot de kopvorm vélo. Ook in het Nederlands en het Duits was vélocipède de enige gebruikelijke term in de jaren 1870. Maar van bij het begin werd in beide talen dit moeilijke woord verbasterd. Daarbij lag dit soort vervorming tot lokale vormen als velossepeerd (waarbij peerd in heel wat streken van ons taalgebied voor paard staat) of het (Noord-)Duitse Flitzeperd voor de hand. Ook het eerste element was het voorwerp van zo’n aanpassing: in het Nederlands zien we schertsende vervormingen als Venlose of Veluwse peerdjes; Gezelle kende het wielpeerd.

In het Duits nu wordt, in tegenstelling tot het Nederlands, het prefix vice- (daar geschreven als vize en uitgesproken als fietse) wel eens schertsend gebruikt precies om die notie van vervanging, van ersatz uit te drukken. Zo kennen we daar in de negentiende eeuw grappige omschrijvingen als Vize-Schimmel voor kruiperige onderdanen die de echte paarden van de hertog uitspannen om zelf hun plaats in te nemen. Zo zal ook de fiets in sommige gebieden in het noordwesten van Duitsland, met een vervorming van Veloziped, Vize-P(f)e(r)d genoemd zijn. Deze term kon dan net als Viez ‘cider’ of vélo, afgekort worden tot Viez, wat een Duitser als fiets uitspreekt. Deze afkorting van een schertsende volksetymologische vervorming werd echter onherkenbaar van zodra ze de grens met Nederland overstak: wat voor Duitse oren nog een transparante verwijzing naar een vicepaard was, werd voor Nederlandse oren een volstrekt ondoorgrondelijke fiets.

bicycle 1883

James Starley’s “penny-farthing” bicycle, 1883.
Science Museum, London, Crown copyright

Het uitvoerig beargumenteerde betoog van deze hypothese is gepubliceerd in het jongste nummer van het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.

Info
Prof. Gunnar de Boel
Vakgroep Letterkunde
Tel. 09 264 40 94
Gunnar.deBoel@UGent.be

Prof. Luc de Grauwe
Vakgroep Taalkunde, afdeling Duits
Tel. 09 264 40 84
Luc.deGrauwe@UGent.be

Bron: Universiteit Gent – http://www.ugent.be